Zó’n beetje één van de laatste zonnige dagen van het jaar, dus de tuindeur lekker open… De katten genieten buiten, ik ben binnen wat aan het poetsen.
Na een tijdje kijk ik even naar buiten om te checken waar die pluizenbollen uithangen — zie ik dat één van de katten iets in z’n bek heeft. En geloof me: dat is geen kattenspeeltje.
Ik snel naar buiten en jawel hoor… de kat heeft een parkiet te pakken.
Zodra hij me ziet, laat hij ‘m los en sjokt schuldbewust weg met die “ik heb niks gedaan”-blik.
Ik bekijk de vogel. Dood. Maar… geen bloed, geen wondjes. Alleen wat modder en wat veren in de war.
Ik in lichte paniek, want ik herken die kleuren… Dat is de parkiet van de buren.
Dus wat doe ik? Juist. Borsteltje erbij, beestje een beetje fatsoeneren. Veertjes glad, modder eraf. Toen — door de schutting gekropen, de vogel weer netjes in z’n kooitje gelegd, deurtje dicht, klaar. En rennen terug naar mijn eigen tuin alsof er niks gebeurd is.
Fast forward: drie uur later.
BUURVROUW (gilt ineens): “AAAAAH!”
Ik: oké, focus… acteerwerk, level 10.000…
Ik loop rustig naar het hek. “Buurvrouw, wat is er aan de hand?”
Zij, lijkbleek: “Die parkiet… die is drie dagen geleden overleden! We hadden hem begraven… en nu zit-ie ineens weer in z’n kooi!”
Ik wist echt niet wat ik moest zeggen.