Twee mannen lopen langs de Nederlandse grens en zijn onderweg naar Antwerpen. Het is al laat in de avond en ze hebben nog een flink stuk te gaan. Hun voeten doen pijn en hun maag knort van de honger.
Plotseling zien ze in de verte een busremise. De ene man krijgt een idee en zegt:
“Als we nou een bus jatten, dan zijn we er zo. Dat scheelt uren lopen!”
De ander kijkt hem verbaasd aan:
“Ben je niet goed bij je hoofd? Dat is levensgevaarlijk, en bovendien… denk je dat jij zo’n bus kunt stelen?”
“Tuurlijk wel!” zegt de eerste stoer. “Jij blijft hier op de uitkijk staan, en ik ga die loods in.”
De tweede man knikt aarzelend en blijft zenuwachtig bij de ingang staan. Binnen klinkt al snel een hoop lawaai: deuren die dichtslaan, motoren die aanslaan en weer uitvallen, en zelfs een paar harde vloeken.
Het duurt maar, en het duurt maar. Minuten worden een half uur, een half uur wordt een uur… de man buiten begint bijna in slaap te vallen.
Na anderhalf uur gaat eindelijk de grote loodsdeur open en komt zijn maat puffend met een bus naar buiten gereden.
“Eindelijk! Waar bleef je nou zo lang?” roept de wachtende man verontwaardigd.
Zijn vriend steekt zijn hoofd uit het raam en zegt zuchtend:
“Nondeju… de bus naar Antwerpen stond helemaal achterin. En ik moest eerst al die andere bussen opzij zetten voordat ik erbij kon!”
Check ook: