Verslaggever: “Hoeveel melk geeft uw koe per dag?”
Boer: “Welke bedoelt u? De zwartbonte of de witbonte?”
Verslaggever: “De zwartbonte.”
Boer: “Twee liter per dag.”
Verslaggever: “En de witbonte?”
Boer: “Ook twee liter per dag.”
Verslaggever: “Waar slapen ze?”
Boer: “Welke? De zwartbonte of de witbonte?”
Verslaggever: “De zwartbonte.”
Boer: “In de stal.”
Verslaggever: “En de witbonte?”
Boer: “Ook in de stal.”
Verslaggever: “Ze zien er gezond uit. Wat voert u ze?”
Boer: “Welke bedoelt u? De zwartbonte of de witbonte?”
Verslaggever: “De zwartbonte.”
Boer: “Gras.”
Verslaggever: “En de witbonte?”
Boer: “Gras.”
Verslaggever (zuchtend): “Maar waarom vraagt u steeds of ik de zwartbonte of de witbonte bedoel? Uw antwoorden zijn elke keer hetzelfde.”
Boer: “Omdat de zwartbonte van mij is.”
Verslaggever: “En de witbonte dan?”
Boer: “Die ook.”
Check ook: