Tijdens een rustige zondagochtend ziet een voorbijganger een indrukwekkende begrafenisstoet door de stad trekken. Voorop rijdt een zwarte lijkwagen met daarachter een man die een grote hond aan de leiband heeft. Achter hem volgt een stille menigte van zeker vijfhonderd mannen, allemaal in zwart gekleed, met een serieuze blik op hun gezicht.
Nieuwsgierig geworden stapt de voorbijganger op de man met de hond af.
“Wat een indrukwekkende stoet,” zegt hij. “Mag ik vragen wie er wordt begraven?”
“Mijn schoonmoeder,” antwoordt de man kalm.
“Ah, gecondoleerd,” zegt de voorbijganger, “en… eh… wat doet die hond hier eigenlijk?”
“Die hond,” zegt de man, terwijl hij even naar het dier kijkt, “heeft haar doodgebeten.”
De voorbijganger verstijft even van verbazing en werpt een blik op de hond, die er op het eerste gezicht heel gewoon uitziet. Dan buigt hij zich iets naar voren en fluistert:
“Mag ik hem misschien een dagje lenen?”
De man kijkt hem even strak aan, knikt dan met zijn hoofd richting de lange stoet achter hem en zegt droogjes:
“Sluit maar achteraan aan.”