Een mannetje heeft in de kroeg flink zitten zuipen.
Zijn ogen half dicht, tong zwaar, maar hij voelt zich de koning van de bar.
Na een tijdje strompelt hij naar buiten.
Het heeft die avond hard geregend: het asfalt glimt, de straatlantaarns spiegelen erin alsof het een brede rivier is.
De man blijft even staan, tuurt voor zich uit en mompelt:
“Godverdorie… nu moet ik óók nog een rivier overzwemmen voordat ik thuis ben.”
Hij waggelt een paar passen terug, neemt een aanloop alsof hij aan de Olympische Spelen meedoet, spreidt zijn armen uit en duikt vol overgave naar voren.
Met een enorme smak landt hij plat op het natte asfalt. Zijn neus schraapt bijna door het grind.
Hij blijft even liggen, vloekend en kreunend, en dan roept hij:
“Verdomme! Het heeft óók nog gevroren! Geen wonder dat het ijs zo hard is!”
Check ook:

