Een groep eerstejaars geneeskundestudenten van de Universiteit van Amsterdam volgde hun allereerste anatomieles. Ze stonden allemaal rond een tafel met een echt lichaam erop.
Professor De Vries begon de les en zei: “Er zijn twee belangrijke eigenschappen die een goede arts moet bezitten.”
“De eerste is: je mag nooit walgen van iets dat met het menselijk lichaam te maken heeft.”
Om dat te demonstreren, stak hij zijn vinger in het achterste van het lichaam, haalde hem eruit en stopte hem in zijn mond om eraan te proeven.
Daarna vroeg hij de studenten hetzelfde te doen.
Na enige aarzeling volgden ze zijn voorbeeld: stuk voor stuk staken ze hun vinger in het achterste en stopten die in hun mond.
Toen iedereen klaar was en zichtbaar stond te kokhalzen, zei de professor:
“De tweede — en belangrijkste — eigenschap is: observatievermogen.
Ik stak mijn middelvinger erin, maar proefde aan mijn wijsvinger. Leer goed op te letten.”

